1.3.08

Deurbelfobie...

« de veest... | no picture please | Frankenstein, Casanova en een Nachtwake 9... »

Statistisch onderzoek naar welzijn
Tegen mijn gewoonte neem ik de telefoon op terwijl de display een onbekend nummer laat zien.
Het is een mevrouw van het Centraal Bureau van de Statistiek.
Ze heeft een brief gestuurd. In de brief staat dat ik uitgekozen ben voor een interview.
Een interview over mijn welzijn. Ik ben uit een groot aantal mensen uitgekozen.
Mijn antwoorden zullen gebruikt worden om het welzijn van de hele bevolking van NL. te vergroten.
Ze komt dan en dan langs zegt de brief.
Dan en dan ben ik niet thuis.
Nu heb ik haar per ongeluk aan de lijn.
Heeft u de brief niet ontvangen, vraagt ze.
De brief heb ik ontvangen, zeg ik.
Ik ben al een paar keer aan de deur geweest.
U heeft geen deurbel, zegt de vrouw met licht opgewonden stem.
U heeft geen deurbel, klopt dat?
Is het interview al begonnen, vraag ik me af.
Ik heb inderdaad geen deurbel, zeg ik.
Ik heb ook geen interesse om door u ondervraagd te worden.
Oh, zegt de vrouw van de statistieken.
Bedankt, zeg ik nog.
Ja, zegt de vrouw die even zonder woorden zit.
Ik hoop dat mijn geval gerapporteerd wordt.
Ik hoop dat ze opschrijft:
Vrouw. Middelbare leeftijd. Alleenwonend. Ongetrouwd. Zonder deurbel.
Die toevoeging, zonder deurbel maakt me ongeschikt voor de statistieken.
Wie heeft er nu geen deurbel. Dat is niet representatief in de onderzoeken.
Ik ben statistisch ongeschikt.


Van Jenna heb ik een gouden [goudkleurig] deurklopper gekregen.
Bij gebrek aan een bel bonzen mensen op de voordeur als ze me nodig hebben.
Dat is een nog rotter geluid dan een deurbel.
Moet hem alleen nog even ophangen.

Een deurbelfobie ook voor de hoofdpersoon uit Aan mijn vrouw, van Aat Ceelen.


... de titel heb ik al. Aan mijn vrouw.
Het boek gaat over een man die ruzie krijgt met zijn vrouw.
Zij slaat hem maar de man neemt alle schuld op zich.
Hij piekert de hele dag hoe hij het goed kan maken.
Hij gaat in de cafetaria een sonnentenkrans schrijven.
Hij komt niet verder dan de eerste zin, aan mijn vrouw...


De eerste alinea:
Het was het middaguur.
Het is gevaarlijk om een vrouw op het middaguur aan te kijken.
Het was het middaguur en haar mond stond open.
De mond van Broer zijn vrouw stond open.
Je mond staat open, zei Broer
Wat? Zijn vrouw.
Je mond. Staat open. Schijtlijk.
Wat?
Je hoort me wel.
Ze begon te huilen.
Broer liet haar huilen, hij wist dat zo meteen het slaan begon - zijn vrouw was groter dan hij.
Ze sprong op en haalde uit. Broer wankelde...


De bijna laatste alinea:
Alles goedmaken. Maar waarmee?
Bloemen. Hij keek om zich heen in het plantsoen of hij iets bruikbaars kon plukken maar het seizoen hielp niet mee.
Takken ja die waren er zat. Een bos takken om daarmee aan te komen?
Misschien kon hij ze optuigen, de takken, met lege bierblikjes, een tak in het drinkgat steken(...)
Het was beter om iets uit deze natuur te vinden waaraan nog versiering zat, een bes of groeisel, liefst met kleur.(...)
Plukken. Bottels. Broer strekte zijn handen, helde voorover en waaide het perk in.
Half liggend rukte Broer aan enkele takken.(...) Uiteindelijk had Broer een bosje bij elkaar. Erg feestelijk zag het niet uit.
Met de geknakte stelen, geplette bottels en Broers bloed op de bladeren.



Anna

Older Post Newer Post

Label Cloud

Search

© no picture please