de steenmarter
Voor het huis staat een besjesstruik. Voor het huis staan drie besjesstruiken.
Eén naast mijn voordeur. Eén naast de voordeur van buurman.
Eén midden onder het raam voor de symmetrie.
Ik hou niet van besjes-struiken.
De struiken hebben lelijke doornen en besjes...besjes...oranje besjes.
Eerst staat er geen besjes-struik. Eerst staat er een paarse Claminia naast mijn deur.
Een zieltogende paarse Claminia. Buurman wil van de Claminia af.
Hij zegt. Die Claminia ziet er niet uit. Zal ik hem uittrekken?
Ik protesteer niet erg overtuigend.
Weet je wat. De Claminia bloeit nu. Ik trek hem uit als hij uitgebloeid is, zegt Buurman.
Dan zetten we er nieuwe planten neer. Daar overleggen we nog over.
Zijn woorden stellen me gerust. Er wordt eerst overlegd.
Ik onderschat buurman. Ik onderschat zijn weerzin tegen de slordige Claminia struik.
De struik met halfverdorde blaadjes en sprietige takken en zielige paarse bloemen.
Een paar dagen later is de Claminia verdwenen en staan er drie keurige bessenstruiken voor het huis.
Zonder overleg. Buurman is trots.
Ik heb geen verstand van tuinieren, zegt hij.
In het tuincentrum zeiden ze dat dit het beste was. Ze zijn niet kapot te krijgen.
Inderdaad lukt het niet de besjesstruik naast mijn deur dood te wensen.
Die winter zitten de struiken vol besjes en dikke merels.
Grote trossen oranje besjes en dikke merels die de besjes opeten.
Een dag later zijn de struiken kaal. De stoep ligt vol poep.
Op de stoep liggen poepjes van de vogels. Bruine kleine poepjes voor mijn deur.
Maak een emmer sop en ga schrobben. Heb geen poetsmiddel en gebruik teveel afwasmiddel.
De stenen verdwijnen onder een dikke laag schuim die ik maar met moeite weggespoeld krijg.
Maar mijn stoepje is weer schoon.
Buurman komt aangelopen. Hij negeert de aanblik van de brede afwasmiddel-schuimrivier die richting de straat drijft.
We hebben een steenmarter, zegt hij.
Ach, is hij weer terug, zeg ik.
De steenmarter heeft bij mij op zolder gebivakkeerd en daar grote stinkende drollen achtergelaten.
Buurman kijkt mij bestraffend aan. Nu ik de steenmarter de toegang tot mijn zolder verspert heb rent hij weer vrij op straat rond en daar heeft buurman last van.
Weet je wat dat is en hij wijst naar de poepjes.
Dat komt van die struik van jou, zeg ik. Dat is oranje besjes-merel-poep.
Merels? Nee, dat is van de steenmarter. Dat heeft hij in een avond afgegeten.
Hij moet hele erge honger hebben.
Het is vogelpoep, zeg ik.
Neehee, zegt buurman. De vogels eten dat niet, die bessen.
Die bessen zijn winterhard. Die hadden de hele winter..daar hadden we de hele winter.. hij heeft alles opgegeten. Buurman kijkt naar de kale bessenstruiken.
Hij heeft alles opgegeten en toen diarree gekregen. Kijk.
Buurman wijst naar de poepjes en ziet er een spoor in.
Kijk..hier heeft hij gelopen.. zie je? Een spoor en toen is hij boven op mijn auto gaan zitten. Nu kan ik mijn auto gaan wassen. Hij zit bij mij in de tuin, de steenmarter. Hij is groot. Wel zo groot en de helft is staart. Hij legt overal steentjes neer. Als ik ze weg leg, legt hij ze weer terug. Dat is een markering, hè.
Noemen ze hem daarom steenmarter, vraag ik. Omdat hij steentjes neerlegt?
Buurman is even van zijn a-propos af.
Het is ook niet zo. Een steenmarter heet steenmarter omdat hij graag in een rotsachtige omgeving vertoeft, niet omdat hij steentjes verplaatst in de tuin van de buurman.
En de plantenbakken, herstelt buurman zich...hij gooit alle grond uit de plantenbakken.
Bij mij doen de merels dat, zeg ik.
Nee dat doet de steenmarter, zegt Buurman.
Ik ga straks ook schrobben, zegt hij.
Buurman heeft allang gezien dat ik alleen mijn stukje stoep heb geschrobt en daarbij veel teveel schuim heb achtergelaten...
3 juli 2006