altijd alleen gebleven
Hij denkt dat je iemand anders bent, zegt de man in de scootmobiel.
Zijn hond springt tegen me op.
Hij denkt dat je mijn buurman bent. Die is...die is de dingen aan het vergeten. Aan het dementeren.
Hij heeft altijd een krant bij zich met kattenbrokjes erin dat weet de hond.
Hij is van het asiel. Het is net een vosje.
De hond ziet er uit als een kruising tussen een beer een vos en een poedel.
Ik ben zo blij met mijn karretje, zegt de man.
De longen, he.
Eerst kon ik nog lopen.
Ik moet eigenlijk aan de zuurstof.
Maar dat wil ik niet.
Ik ben een optimistisch mens.
Woon maar alleen.
Altijd al.
Ik ben altijd alleen geweest.
Ik ben een oorlogskind.
Er was iets met mijn ouders.
Ze hebben me naar de Duitse nonnen gebracht.
De nonnen zeggen dat ik raar ben.
Dat er iets met me aan de hand is.
Dat ik niks kan en nergens voor deug.
Daarom ben ik bij de politie gegaan. lees verder...»